Tovertaal 2: Trouwen doe je omdat je van elkaar houdt

Citaten in een literair werk zijn voor een vertaler altijd een reden om extra alert te zijn. De auteur laat een vreemde stem spreken in zijn eigen tekst, er vindt een stijlsprong plaats, de doorgaande beweging wordt onderbroken. Voor de gebruiker van Tovertaal vormen citaten dan ook een prachtige gelegenheid om zich uit te leven in de wat woestere stijlexperimenten. Ik werk nu ruim drie maanden met het programma, het ambachtelijke vertaalwerk kan ik inmiddels volledig aan Tovertaal overlaten, de snelheid overtreft mijn stoutste dromen, maar hele dagen achtereen alleen maar pagina’s scannen is ook niet alles, dus elk citaat dat ik tegenkom koester ik als een kleinood.

Het citaat dat ik in deze test centraal wil stellen, staat in Plateforme, de roman waarmee Michel Houellebecq heel Frankrijk vorig najaar weer eens op zijn kop zette, en die ik momenteel vertaal voor De Arbeiderspers. Houellebecq pasticheert veelvuldig andere ‘discoursen’ (dit keer vooral uit de wereld van marketing en toerisme), maar ook van letterlijke citaten is hij niet vies. Een bron waaruit hij regelmatig put is het werk van de negentiende-eeuwse filosoof en socioloog Auguste Comte (1798-1857), de grondlegger van het positivisme. In Elementaire deeltjes zijn twee hoofdstukmotto’s aan het werk van Comte ontleend en komt die bovendien nog twee keer uitgebreid ter sprake, in Plateforme is opnieuw een hoofdstukmotto uit zijn werk afkomstig en leest Michel, de ikpersoon, verschillende boeken van de filosoof. In hoofdstuk 5 van het tweede deel, na te hebben verteld hoe hij zijn pogingen om oosters te leren koken heeft opgegeven (‘het was te ingewikkeld voor me, je moest een nieuw evenwicht tussen de ingrediënten zien te vinden, de groenten moesten op een speciale manier worden gesneden, het was haast een andere manier van denken’) en is overgegaan op de Italiaanse keuken (‘toch wat dichter bij huis’), citeert Michel een passage waarin Comte de ‘merkwaardige metafysische dwaling’ bestrijdt die het gezin als een samenleving in het klein beschouwt:

Fondée principalement sur l’attachement et la reconnaissance, l’union domestique est surtout destinée à satisfaire directement, par sa seule existence, l’ensemble de nos instincts sympathiques, indépendamment de toute pensée de coopération active et continue à un but quelconque, si ce n’est à celui de sa propre institution. Lorsque malheureusement la coordination des travaux demeure le seul principe de liaison, l’union domestique tend nécessairement à dégénérer en simple association, et même le plus souvent elle ne tarde point à se dissoudre essentiellement.

Dit is geen al te moeilijk Frans, en in de standaardinstelling maakt Tovertaal er in een wip het volgende van:

Omdat ze voornamelijk op genegenheid en dankbaarheid berust, is de echtelijke verbintenis vooral bestemd om rechtstreeks, door haar bestaan alleen, al onze affectieve instincten te bevredigen, los van elke gedachte aan een actieve, aanhoudende samenwerking met welk doel dan ook, behalve dat van haar eigen instelling. In het ongunstige geval dat de onderlinge werkverdeling het enige bindende principe blijft, heeft de echtelijke verbintenis onherroepelijk de neiging te verworden tot een eenvoudig maatschap, en meestal duurt het dan niet lang voordat ze fundamenteel uiteenvalt.

Dat kan er goed mee door, lijkt me. Maar de grote vraag bij dit soort citaten is natuurlijk wat voor functie ze precies hebben binnen de context – misschien is een zo neutraal en helder mogelijke vertaling wel helemaal niet de beste oplossing. Inderdaad zijn er genoeg argumenten die ervoor pleiten het citaat in een ander, formeler register te vertalen. Ten eerste wordt het werk van Comte een paar pagina’s eerder omschreven als ‘saai en compact’, Michel moet dezelfde pagina vaak drie of vier keer opnieuw lezen. Ten tweede moet het citaat duidelijk een komisch schokeffect hebben, zo vlak na de passage over Michels culinaire pogingen; het kan geen kwaad dat effect te benadrukken door Comte precies het taaltje te laten bezigen dat wij van een negentiende-eeuwse positivist verwachten. En ten derde kan het gebruik van een duidelijk gemarkeerd stijlregister in dit programmatische citaat, dat nauw verbonden is met Houellebecqs eigen maatschappijkritiek, een manier zijn om ’s mans kenmerkende ambiguïteit (de inmiddels befaamde second degré, waarbij niet duidelijk is of een uitspraak serieus of ironisch moet worden opgevat) voor de Nederlandstalige lezer voelbaar te maken. Kortom, reden genoeg om de instellingen van Tovertaal een beetje aan te passen. Na wat extra woordenboekmodules te hebben geactiveerd en een lichte voorkeur voor verouderde, minder frequente en formele woorden kenbaar te hebben gemaakt, kreeg ik de volgende output:

Aangezien de huiselijke verbintenis bepaaldelijk op genegenheid en erkentelijkheid is gefundeerd, is zij door haar loutere bestaan inzonderheid geroepen om rechtstreeks het geheel van onze affectieve instincten te bevredigen, onafhankelijk van iedere gedachte aan een actieve, aanhoudende coöperatie met enig doel, behoudens dat van haar eigen instandhouding. Indien de onderlinge taakafstemming ongelukkigerwijze het enige liërende principe blijft, vertoont de huiselijke verbintenis onherroepelijk de tendentie te verworden tot een eenvoudig maatschap, en meestentijds valt zij weldra wezenlijk uiteen.

Is dat de toon van een negentiende-eeuwse positivistische filosoof? Het zou goed kunnen. In ieder geval maakt het citaat nu een behoorlijk stijve en daardoor komische indruk, die goed overeenstemt met de drie punten die ik hier boven heb opgesomd. Of zou het nog niet voldoende zijn? Ik zet alle relevante toeters en bellen voluit en lees dan het volgende op mijn scherm:

In aanmerking genoomen dat de unio domestica bepaaldelijk op geneegenheid en erkentelijkheid is gefondeerd, is zij door haare loutere existentie inzonderheid geroepen om onmiddelbaar ’t geheel onzer affectieve aandriften te bevreedigen, los van iedre gedachte aan eene werkzaame, gestadige coöperatie met eenigerlei doel, behoudens dat haarer eigen instandhouding. Zoo ’t onderlinge afstemmen der taken ongelukkiglijk het eenige vereenigende beginsel blijft, vertoont de unio domestica de onafwendbare tendentie tot eene gemeene zamenwerking te veraarden, en valt zij in den regel alras wezenlijk uiteen.

Tja, wat moeten we hiervan denken? Het kan, het is gewaagd, het ziet er behoorlijk negentiende-eeuwsefilosoferig uit, maar als ikzelf als recensent zo’n vertaling zou moeten beoordelen, zou ik waarschijnlijk niet aarzelen het woord ‘effectbejag’ in de pen te nemen. Zo zie je maar weer: ambacht (in dit geval pure rekenkracht) alleen is niet voldoende, er moeten ook nog esthetische beslissingen worden genomen, die alles te maken hebben met de visie die je als vertaler op het werk hebt ontwikkeld: het ‘zo heb ik het gelezen’-principe, dat van elke goede (dat wil zeggen beargumenteerde) vertaling een uiterst verfijnde vorm van literaire kritiek maakt.

Tot slot – ik kan het niet laten – een vertaling met totaal andere instellingen, die nog maar eens bewijst hoezeer Tovertaal zijn naam eer aandoet:

Trouwen doe je omdat je van elkaar houdt en elkaar dankbaar bent. Als je een gezinnetje sticht, kun je onbekommerd je amoureuze impulsen botvieren, zonder daarbij met je partner een ander doel in de gaten te hoeven houden dan dat je elkaar niet kwijt wilt. Wanneer je de pech hebt dat je huwelijk alleen nog maar door afspraken overeind gehouden wordt, is je partner algauw niks anders meer dan een ordinaire zakenrelatie. Als het eenmaal zover is gekomen, kan de bom elk moment barsten.

In de volgende aflevering aandacht voor de grootste Franse schrijver van de vorige eeuw: Marcel Proust.

[Verschenen in Filter 9:2 (2002), © Martin de Haan.]

Michel Houellebecq, ‘Platform’, fragment

Michel Houellebecq, PlatformMidden in een dronkenschap, vlak voor de totale versuffing, beleef je soms momenten van intense helderheid. De teloorgang van de seksualiteit in het Westen was onmiskenbaar een sociologisch verschijnsel van enorme omvang, het had geen zin dat te willen verklaren aan de hand van individuele psychologische factoren; toen ik een blik op Jean-Yves wierp, besefte ik dat hij een perfecte illustratie van mijn stelling vormde, het was bijna gênant. Niet alleen neukte hij niet meer en had hij ook geen tijd meer om het te proberen, erger nog, hij had er niet eens echt zin meer in, hij voelde het leven uit zijn lichaam wegvloeien, hij begon de geur van de dood te ruiken. ‘Toch…’ wierp hij na een lange aarzeling tegen, ‘heb ik gehoord dat er vrij veel belangstelling voor parenclubs is.’

‘Nee, die lopen juist steeds slechter. Er gaan veel nieuwe tenten open, maar die moeten binnen de kortste keren weer sluiten omdat ze geen klanten hebben. In feite zijn er in Parijs maar twee die overeind kunnen blijven, Chris et Manu en de 2 + 2, en ook die zijn alleen op zaterdagavond vol; voor een agglomeratie van tien miljoen inwoners is dat weinig, en het is veel minder dan begin jaren negentig. Partnerruil is leuk, maar de formule begint steeds meer uit de mode te raken, want de mensen hebben geen zin om wat dan ook te ruilen, laat staan hun partner, dat past niet meer bij de moderne mentaliteit. Volgens mij heeft het nu net zoveel overlevingskansen als het liften in de jaren zeventig. De enige categorie die momenteel echt in een behoefte voorziet, is de SM…’ Op dat moment wierp Valérie me een wanhopige blik toe en gaf me zelfs een schop tegen mijn schenen. Ik keek haar verbaasd aan, het duurde even voordat ik het begreep: nee, natuurlijk ging ik het niet over Audrey hebben; ik gaf een geruststellend knikje. Jean-Yves had de onderbreking niet eens opgemerkt.

‘Dus,’ vervolgde ik, ‘aan de ene kant zie je honderdduizenden westerlingen die alles hebben wat ze willen, maar geen seksuele bevrediging meer kunnen vinden: ze zoeken, ze zoeken onophoudelijk verder, maar ze vinden niets, en daar worden ze doodongelukkig van. Aan de andere kant zie je miljarden individuen die niets hebben, die omkomen van de honger, jong sterven, in erbarmelijke omstandigheden leven en niets anders meer hebben om te verkopen dan hun lichaam en hun onbedorven seksualiteit. Het is zo klaar als een klontje: dit is een ideale ruilsituatie. De poen die daarmee te halen valt is haast onvoorstelbaar: meer dan in de informatica, meer dan in de biotechnologie, meer dan in de media-industrie; er is geen enkele economische sector die de vergelijking kan doorstaan.’

[Michel Houellebecq, Platform, vertaald door Martin de Haan. De Arbeiderspers, 2002.]

Geen kattenpis (of wel)

‘Rumoer om Thaise seks in nieuw boek Houellebecq’, kopte de Volkskrant op 24 augustus op de kunstpagina, en de eerste zin van het artikel legt netjes uit wat er aan de hand is: ‘Frankrijk heeft zijn eerste schandaal van het nieuwe literaire seizoen: in zijn nieuwe boek zou Michel Houellebecq, auteur van het ook al controversiële Elementaire deeltjes, prostitutie in de Derde Wereld verheerlijken.’

In het Engels van The Guardian, waaruit de Volkskrant het artikel heeft overgenomen, klinkt die zin net iets anders: ‘The first scandal of France’s new literary season broke out yesterday when the enfant terrible of French letters, Michel Houellebecq, was accused of writing a novel which celabrates third-world prostitution.’ Hoe een vertaling gewild of ongewild het oordeel van de lezer kan sturen… In het Engels is er sprake van een concrete beschuldiging (door een reisboekenuitgever die in de roman op de hak wordt genomen), in het Nederlands blijft de beschuldiging vaag en anoniem, meer in de trant van: ‘Naar verluidt…’ Hearsay, heet dat met een mooi woord in het Engels.

Vertalen is keuzes maken. Dat mag misschien vanzelfsprekend lijken, toch staan we er doorgaans nauwelijks bij stil dat elk woord van een vertaling is gekozen door de vertaler, niet door de auteur. De vertaler bepaalt hoe de tekst klinkt, welke suggestie ervan uitgaat en welke aspecten de meeste nadruk krijgen. Dat alles zuigt hij natuurlijk niet zomaar uit zijn duim: van elke keuze die een goede vertaler maakt, mag worden aangenomen dat ze in dienst staat van zijn visie op de oorspronkelijke tekst. Maar de ene visie is de andere niet, en twee vertalers zullen dezelfde tekst dan ook nooit op dezelfde manier vertalen. Vergelijk het maar met het uitvoeren van een muziekstuk: geen interpretatie is gelijk.

In het geval van een omstreden auteur als Michel Houellebecq, van wie ik na De wereld als markt en strijd en Elementaire deeltjes ook de nieuwe roman Plateforme ga vertalen, is die ‘visie van de vertaler’ misschien nog wel belangrijker dan normaal, niet alleen om esthetische maar ook om ethische redenen. Ik vind Plateforme een goed boek, anders zou ik het niet vertalen (zoals de novelle Lanzarote), maar omdat ik me er terdege van bewust ben dat veel van wat in de roman te berde wordt gebracht geen kattenpis is (of juist wel, voor sommigen), zal ik er door middel van mijn vertaalkeuzes alles aan moeten doen om de lezer van mijn visie te doordringen, namelijk: net als Houellebecqs vorige twee romans is Plateforme een door en door ironisch bouwsel.

De vorige keer dat ik zoiets over Houellebecq beweerde kwam me dat in deze krant op een sarcastische sneer van Marijke Arijs te staan: ‘In zijn nawoord legt Martin de Haan uit dat de lezers onvoldoende oog hebben voor ’s mans onvolprezen ironie en niet in de gaten hebben dat de auteur zichzelf en zijn boude beweringen voortdurend relativeert. Zijns inziens is Houellebecq geen fascistoïde reactionair, maar een onverbeterlijke spotvogel’ (SdL, 26 oktober 2000). Pas op Marijke, demagogie is een gevaarlijk wapen, dat zich gemakkelijk tegen zijn gebruiker kan keren. Wanneer ik Houellebecqs boeken ironisch noem, bedoel ik daar uiteraard mee dat er geen eenduidige boodschap uit spreekt: het zijn romans à thèse die hun eigen these op losse schroeven en de lezer aan het denken zetten – als die laatste daartoe bereid is.

In Elementaire deeltjes was de hele structuur van het boek ironisch. De proloog, de erbarmelijke zwijmelgedichten en de epiloog zijn na de afschaffing van de mensheid geschreven door een gelukzalige kloon, die de lezers van het boek impliciet voor de keus stelt: willen we onsterfelijk, gelukkig en belachelijk zijn of toch maar liever sterfelijk, meestal ongelukkig en heel soms groots? Uit de roman zelf valt geen definitieve conclusie af te leiden, en op vergelijkbare wijze blijft ook de hoofdstelling (namelijk dat de hippies verantwoordelijk zijn voor alle ellende van onze tijd) ambigu, omdat Houellebecq die eerst zover doorvoert dat niemand haar meer serieus kan nemen, en vervolgens met een kwinkslag als schromelijk overdreven afdoet.

Niet voor iedereen is die ironie even duidelijk, en dat hoeft ook niet, want het is eigenlijk wel zo charmant dat hetzelfde boek volledig tegengestelde opinies oproept. Nu ook weer bij Plateforme: amper twee dagen nadat de uitgever van de Guide du Routard Houellebecq van de vreselijkste misdaden had beticht, constateerde Jean-Baptiste Harang in Libération dat de roman pas le moindre propos raciste ou sexiste bevat, en dat hij al helemaal niet kan worden gelezen als een pleidooi voor sekstoerisme. Dat lijkt me overdreven: het pleidooi is er wel degelijk, maar het wordt verwoord door een onsympathieke hoofdpersoon die bovendien slecht aan zijn einde komt, dus de kans is klein dat de lezers van het boek nu massaal naar Thailand zullen afreizen, als ze dat al niet deden.

Hoe ga ik Plateforme dus vertalen? Door net als in mijn vertaling van Elementaire deeltjes alle ironische signalen te benadrukken, zo nodig nog iets meer dan in het Franse origineel (want sommige typisch Franse vormen van ironie worden in een letterlijke vertaling onzichtbaar). De titel kan ik alvast verklappen: Platform.

[De Standaard der Letteren, 27 september 2001, © Martin de Haan]

De romanpoëzie van Michel Houellebecq

In 1997 had de Franse zondagskrant Le Journal du dimanche een aardig, typisch Frans idee: eenendertig vooraanstaande schrijvers, intellectuelen, uitgevers en journalisten mochten om de beurt een rubriekje vullen met hun antwoord op de vraag welke boeken ‘Frankrijk hebben gemaakt’. De vraag was nogal vaag en de antwoorden liepen flink uiteen, maar in de ranglijst van honderd boeken die de krant uiteindelijk kon presenteren viel in ieder geval één ding op: er stond maar één levende schrijver in, op een bescheiden negenentachtigste plaats. Niet Jacques Derrida, Michel Tournier, Nathalie Sarraute of Emmanuel Le Roy Ladurie was door de Franse intellectuele elite uitverkoren om de banier van het heden hoog te houden, maar – u raadt het al – Michel Houellebecq, een jonge schrijver die welgeteld één roman op zijn naam had staan: Extension du domaine de la lutte, het boek waarvan u nu de vertaling in handen hebt. Houellebecqs romandebuut was in 1994 verschenen bij de kleine uitgeverij van de bekende criticus Maurice Nadeau, en in de jaren na de verschijning had het alle verkoop- en marketingwetten aan zijn laars gelapt: zonder enige reclame had het een prominente plaats in de boekhandels weten te veroveren en behouden, en de Franse literaire wereld raakte maar niet uitgepraat over dat merkwaardige boek. In het literair-kritische tijdschrift L’Atelier du roman, bijvoorbeeld, verschenen tussen 1995 en 1997 maar liefst vijf lovende artikelen over Extension du domaine de la lutte, en minder genuanceerde geesten riepen Houellebecq maar meteen uit tot de grote belofte van de Franse literatuur.

De verwachtingen waren dus op zijn zachtst gezegd hooggespannen toen in 1998 Houellebecqs tweede roman uitkwam: Les Particules élémentaires, in het Nederlands vertaald onder de titel Elementaire deeltjes. Ongetwijfeld zijn die hoge verwachtingen voor een deel debet aan de opgefokte toestanden die zich rond dat boek hebben afgespeeld: ditmaal stond Houellebecq midden in de schijnwerpers en was hij het onderwerp van een daverende promotiecampagne, en het vuur laaide nog eens extra hoog op door het proces dat hij aan zijn broek kreeg van de camping L’Espace du Possible (in de eerste druk bij name genoemd, later vervangen door ‘Le Lieu du Changement’) en zijn verstoting uit de redactie van het tijdschrift Perpendiculaire; heel schrijvend Frankrijk voelde zich ineens geroepen zijn mening over het ‘fenomeen-Houellebecq’ te geven. Over het algemeen werd ook Les Particules élémentaires overigens zeer positief ontvangen, maar bij veel recensenten overheerste toch een gevoel van teleurstelling: de eigenzinnige cultauteur was geannexeerd door de commercie, en de hype zette het boek zelf volledig in de schaduw. Het feit dat de schrijver maar al te gewillig – hoewel niet zonder de nodige nukken en grillen – zijn rondjes draafde in het mediacircus, versterkte die indruk alleen nog maar.

Toch kan de gewilligheid waarmee de persoon Houellebecq zich in de schijnwerpers laat zetten niet los worden gezien van zijn werk. Sterker nog, op grond van alles wat hij vóór Les Particules élémentaires had geschreven, was dat precies wat we konden verwachten. Niet omdat uit zijn vroege werk al zou blijken dat de man zichzelf wil verkopen volgens hetzelfde marktmechanisme dat hij in zijn romans juist aan de kaak stelt, maar omdat hij van meet af aan te kennen heeft gegeven dat hij de beker tot de bodem leeg wil drinken: hij is niet het type schrijver dat zich in een ivoren toren terugtrekt om zich ongestoord aan zijn oeuvre te kunnen wijden, ook niet het type voor wie leven en werk in harmonie naast elkaar bestaan, maar een schrijver die het leven opzoekt in zijn meest extreme vormen – de promotiecampagne van een beoogde bestseller is daar één van – om uit de heftige gevoelens die het oproept de energie te putten voor het schrijven van een explosief oeuvre. ‘Elke grote gemoedsaandoening, of het nu liefde of haat is, brengt uiteindelijk een authentiek oeuvre voort’, lezen we in het boek waarmee hij in 1991 debuteerde, een essay over de Amerikaanse fantasy-auteur H.P. Lovecraft. En net als Lovecraft staat Houellebecq eerder aan de kant van de haat dan van de liefde: haat tegen de wereld, haat tegen het leven, om met de ondertitel van het essay te spreken. ‘Het leven is pijnlijk en teleurstellend’, luidt de eerste zin, waarmee de jonge auteur direct duidelijk maakt dat het boek net zoveel over hemzelf zegt als over de man wiens portret hij schetst – op typisch houellebecqiaanse wijze, zouden we nu geneigd zijn daaraan toe te voegen: met krachtige, rake streken en met die wonderlijke combinatie van scherpzinnigheid, ironie, zwartgalligheid en ingetogen lyriek. Niet voor niets schrijft Houellebecq in het voorwoord bij de heruitgave uit 1999 dat hij het essay achteraf beschouwt als ‘een soort van eerste roman’.

Minstens even verhelderend als het essay over Lovecraft is de verbluffende ‘methode’ die Houellebecq in hetzelfde jaar 1991 publiceerde onder de titel Rester vivant (‘In leven blijven’). In korte, kernachtige hoofdstukjes, die zich laten lezen als prozagedichten, zet hij punt voor punt zijn program uiteen, dat hij sindsdien bijzonder stipt ten uitvoer heeft gebracht. In den beginne is het lijden: net als het boeddhisme, waar hij zich op veel punten nauw mee verwant voelt, ziet Houellebecq het individuele bestaan als een lijdensweg veroorzaakt door de begeerte, en het is de taak van de dichter terug te gaan naar die oorsprong van al wat is. De dichter moet het lijden cultiveren, uitbuiten, grondig leren kennen in al zijn vormen en facetten; hij moet het leven leren verachten en haten, want alleen zo kan hij een werkelijk authentiek oeuvre voortbrengen, een oeuvre dat in overeenstemming is met de waarheid van zijn – voortdurend veranderende en dikwijls tegenstrijdige – emoties. Uiteraard wordt hij daarin tegengewerkt door de samenleving, die het individuele lijden immers moet ontkennen om te kunnen bestaan; de dichter zal dus de tegenaanval moeten openen: ‘Elke samenleving heeft haar zwakke punten, haar wonden. Leg je vinger op de wond, en druk goed hard. Spit de onderwerpen uit waarover niemand wil horen. De achterkant van de façade. Leg de nadruk op ziekte, lelijkheid, verval. Praat over de dood, en over de vergetelheid. Over afgunst, liefdeloosheid, frustratie. Wek afkeer op, dan zit je goed.’

Dit laat weinig aan duidelijkheid te wensen over. De dichter, en daaronder verstaat Houellebecq in dit geval ongetwijfeld ook de romancier, moet een onheilsprofeet zijn, hij moet datgene laten zien wat de officiële propaganda en de reclame met alle macht aan het zicht proberen te onttrekken. Als er dan ook íets is wat literatuur niet moet zijn, is het ‘fictie’ in de zin van een ‘wereld in woorden’ die je naar believen kunt betreden en weer verlaten: schoonheid omwille van de schoonheid, vermaak op niveau. Kunst staat niet los van de wereld waarin we leven, het is een poging die wereld beter te begrijpen via de omweg van de verbeelding, en daarbij zijn alle middelen geoorloofd. Hoe ziet ‘de wereld volgens Michel Houellebecq’ eruit? In ieder geval niet transparant of zwart-wit. De negativiteit waarvan zijn werk tot nu toe doortrokken is – maar mogelijk zal de dichtbundel Renaissance uit 1999 een keerpunt blijken – neemt nooit de vorm aan van een coherent (lees: bedrieglijk) wereldbeeld, en ze sluit positieve momenten niet uit. Voortdurend relativeert de schrijver zichzelf en steekt hij de draak met zijn eigen boude stellingen door ze tot groteske proporties op te blazen of er ineens een komische draai aan te geven. De wereld volgens Michel Houellebecq is een wereld vol tegenstrijdigheden, zoals hij zelf ook keer op keer benadrukt. ‘Persoonlijk zie ik maar één weg, namelijk om compromisloos de tegenstrijdigheden te blijven verwoorden waardoor ik word verscheurd,’ zegt hij in een interview uit 1996 met communistische krant L’Humanité.

Die tegenstrijdigheden keren in allerlei gedaanten terug. Niet toevallig is Houellebecq bijvoorbeeld in verschillende literaire genres actief: de roman, de poëzie en het essay, drie zeer verschillende kunstvormen die zich elk op een geheel eigen manier tot de wereld verhouden; vooral de combinatie van poëzie en roman is veelzeggend. Opvallend is overigens dat Houellebecq de grenzen tussen die drie grondvormen regelmatig overschrijdt. Zijn poëzie is vaak prozaïsch, zijn romans bij vlagen lyrisch, en in zijn essays schrikt hij niet terug voor stijl- en perspectiefwisselingen die je alleen in een roman zou verwachten. Maar vooral de theoretische passages in Les Particules élémentaires hebben het nodige stof doen opwaaien. Veel lezers, zowel voor- als tegenstanders, zagen voor het gemak de relativerende ironie van die passages maar even over het hoofd en reduceerden het boek zo tot ‘de illustratie van een idee’, zoals een Nederlandse criticus het noemde. Zelf heeft Houellebecq absoluut niet de indruk dat hij ‘romans met een boodschap’ schrijft: de theoretische laag vormt voor hem niet het uitgangspunt, maar gewoon een van de vele stemmen die in het boek doorklinken, en niet noodzakelijkerwijs een stem die de definitieve waarheid verkondigt. Hij ziet die theoretische passages vooral als een soort breekijzer waarmee de romanvorm kan worden losgewrikt uit de geruststellende maar bedrieglijke zekerheden van de heersende vertelconventies: de wereld waarin wij leven is chaotisch en vol tegenstrijdigheden, en een roman die iets over die wereld wil zeggen, zal op een of andere manier moeten proberen de illusie van coherentie en continuïteit te doorbreken.

Een van de belangrijkste middelen die de schrijver daarvoor ter beschikking staan is de stijl. Voor Houellebecq is stijl geen doel op zich, een min of meer constant stempel dat de auteur op zijn tekst drukt, maar juist iets wat als een kameleon voortdurend van kleur verandert. ‘Idealiter zou de schrijfstijl de auteur moeten volgen in al zijn gemoedstoestanden, zonder uit te kristalliseren in bepaalde patronen of tics,’ zegt hij in een interview uit 1999 – om daar meteen aan toe te voegen: ‘Dat neemt niet weg dat bepaalde gemoedstoestanden vrij kenmerkend voor mij lijken te zijn.’ Inderdaad is Houellebecqs stijl tegelijkertijd zeer veranderlijk en direct herkenbaar. Typerend zijn de alomtegenwoordige ironie (in het proza althans, de poëzie is een ander verhaal), de nonchalance ten aanzien van de heersende stijlopvattingen (woordherhalingen storen hem niet in het minst) en de voorliefde voor schokeffecten: vaak verandert hij plotseling van toon of register of plaatst hij zinnen naast elkaar die niets met elkaar te maken lijken te hebben. Dat laatste gebeurt overigens niet zelden met behulp van een puntkomma, die het effect nog versterkt. Bijvoorbeeld, in Elementaire deeltjes: ‘De eeuwigheid van de kindertijd is een korte eeuwigheid, maar dat weet hij nog niet; het landschap glijdt voorbij.’ Zelf zegt Houellebecq te hopen dat dit soort schokeffecten door de lezer zal worden ervaren als een vorm van poëzie binnen de roman, en hetzelfde geldt natuurlijk ook voor passages zoals het raadselachtige begin van het tweede boekdeel van De wereld als markt en strijd, waar we ineens te horen krijgen hoe hoog de haaidichtheid is in de buurt van de Straat van Bab el Mandeb: de continuïteit van de lineaire vertelling wordt doorbroken, en even drukt het proza net als poëzie een geïsoleerd moment uit, een eilandje in de tijd – een gemoedstoestand, zou Houellebecq zeggen.

Bij het vertalen heb ik dat stilistische uitgangspunt voortdurend voor ogen gehouden. Het resultaat is een tekst die gemeten naar de standaard van het ‘verzorgde Nederlands’ in bepaalde opzichten ongepolijst overkomt – precies zoals het Frans. Ik heb geen poging gedaan schokeffecten te verzachten, woordherhalingen te vervangen door synoniemen of variatie aan te brengen in gelijkvormige zinsconstructies. Ook de honderden puntkomma’s heb ik zoveel mogelijk laten staan. Weliswaar wordt dit leesteken in het Frans algemener gebruikt dan in het Nederlands, maar in de romanpoëzie van Houellebecq vervult het een sleutelrol, vergelijkbaar met de befaamde drie puntjes van Céline. Het leek me dan ook misplaatst de interpunctie aan te passen aan het ‘normale’ gebruik. En mocht de tekst daardoor iets minder vlot lezen: dat is precies de bedoeling.

[nawoord bij Michel Houellebecq, De wereld als markt en strijd, vertaling Martin de Haan. De Arbeiderspers, 2000]

Michel Houellebecq, ‘De wereld als markt en strijd’, fragment

‘Plotseling kon het me niets meer schelen dat ik niet modern was.’
– Roland Barthes

Zaterdagochtend vroeg vind ik op het stationsplein een taxi die me wel naar Les Sables-d’Olonne wil brengen. Bij het verlaten van de stad rijden we door een reeks nevelbanken, en na het laatste kruispunt duiken we in een ondoordringbaar, volmaakt mistmeer. De weg en het landschap zijn volledig ondergedompeld. Er valt niets te onderscheiden, behalve van tijd tot tijd een enkele boom of koe die een moment lang wazig uit de leegte opdoemt. Het is erg mooi. Wanneer we bij de zee aankomen klaart de lucht abrupt, in één klap op. Het waait, het waait hard, maar de hemel is bijna blauw; wolken drijven snel naar het oosten. Ik wurm me uit de Peugeot 504 na een fooi te hebben gegeven aan de chauffeur, wat me een ‘Prettige dag’ oplevert; het komt er een beetje met tegenzin uit, heb ik de indruk. Hij denkt waarschijnlijk dat ik krabben ga vangen of iets dergelijks. Om te beginnen maak ik inderdaad een wandeling langs het strand. De zee is grauw en flink woelig. Ik voel niets specifieks. Ik loop een hele tijd.

Tegen elven beginnen er mensen naar buiten te komen, met kinderen en honden. Ik draai me om en loop de andere kant uit. Aan het uiteinde van het strand van Les Sables-d’Olonne, in het verlengde van de pier die de haven afsluit, staan een paar oude huisjes en een Romaans kerkje. Niets spectaculairs: het zijn bouwsels van robuuste, ruwe steen, gemaakt om de stormen te weerstaan, en inderdaad weerstaan ze de stormen, al honderden jaren lang. Je kunt je heel goed het vroegere leven van de plaatselijke vissers voorstellen, met de zondagsmissen in het kerkje, de gemeenschap der gelovigen, terwijl buiten de wind waait en de oceaan stukslaat op de rotsen van de kust. Het was een leven zonder afleidingen en zonder grote gebeurtenissen, dat geheel in het teken van het zware, gevaarlijke werk stond. Een eenvoudig en landelijk leven, met veel waardigheid. Een nogal stompzinnig leven ook.

Op een paar passen afstand van die huisjes staan moderne, witte gebouwen, bestemd voor de vakantiegangers. Ze vormen een heel complex van flats, met een hoogte die varieert van tien tot twintig verdiepingen. De flats zijn neergezet op een plein met verschillende niveaus, waarvan het laagste als parkeerplaats is ingericht. Ik heb een hele tijd van de ene flat naar de andere gelopen, en ik kan dus op basis van eigen waarneming vertellen dat het merendeel van de appartementen uitzicht op zee moet hebben, dankzij een aantal architectonische foefjes. In die tijd van het jaar was alles verlaten, en de wind die tussen de betonnen structuren huilde had iets zeer onheilspellends.

Daarna liep ik naar een nieuwere en luxere vakantieflat, ditmaal vlak bij de zee gelegen, echt maar een paar meter ervandaan. Hij droeg de naam Het Kapersnest. De begane grond bestond uit een supermarkt, een pizzeria en een discotheek – alle drie gesloten. Een bordje nodigde de geïnteresseerden uit tot een bezoek aan de modelflat.

Ditmaal begon een onaangenaam gevoel zich van me meester te maken. In gedachten zag ik een toeristengezinnetje thuiskomen in hun Kapersnest en even later weer vertrekken om een schnitzel met piratensaus soldaat te maken, waarna de jongste dochter zich ging laten bespringen in een tent van het type ‘In den Olden Hulck’; ik werd er een beetje kregel van, maar ik kon er niets aan doen.

Even later kreeg ik honger. Bij een wafelkraampje raakte ik aan de praat met een tandarts. Nou ja, aan de praat is wel wat sterk uitgedrukt; laten we zeggen dat we een paar woorden wisselden terwijl we stonden te wachten tot de verkoper terugkwam. Ik weet niet waarom hij me meende te moeten vertellen dat hij tandarts was. Over het algemeen haat ik tandartsen; ik beschouw ze als door en door corrupte schepselen met als enig doel in het leven het uittrekken van zoveel mogelijk tanden om Mercedessen met schuifdaken te kunnen kopen. En deze leek me geen uitzondering op de regel.

Om een of andere absurde reden meende ik opnieuw een verklaring voor mijn aanwezigheid te moeten geven, en ik speldde hem een heel verhaal op de mouw met de strekking dat ik van plan was een appartement te kopen in Het Kapersnest. Zijn belangstelling was meteen gewekt, en met zijn wafel in de hand woog hij langdurig de voor- en nadelen tegen elkaar af, om ten slotte te concluderen dat de investering ‘hem de moeite waard leek’. Ik had het kunnen weten.

[Michel Houellebecq, De wereld als markt en strijd, vertaling Martin de Haan. De Arbeiderspers, 2000.]