Michel Houellebecq, De kaart en het gebied, fragment

In Michel Houellebecq, schrijver, zo benadrukken de meeste kunsthistorici, breekt Jed Martin met de praktijk van realistische achtergronden die zijn gehele oeuvre in de ‘beroepen’-periode had gekenmerkt. Het is een moeilijke breuk, je voelt dat die hem een grote krachtsinspanning kost, dat hij met een aantal kunstgrepen de illusie van een potentieel realistische achtergrond zo veel mogelijk in stand probeert te houden. Op het schilderij staat Houellebecq tegenover een bureau bezaaid met beschreven of halfbeschreven vellen papier. Achter hem, op een afstand die naar schatting vijf meter bedraagt, is de witte muur volledig behangen met naadloos tegen elkaar geplakte, met de hand beschreven vellen. Ironisch genoeg, zo benadrukken de kunsthistorici, lijkt Jed Martin in zijn werkwijze bijzonder veel belang aan de tekst te hechten, zich volledig op de tekst te concentreren, zonder enige verwijzing naar de werkelijkheid. Alle literatuurhistorici bevestigen evenwel dat Houellebecq in de loop van zijn werkfase weliswaar graag de muren van zijn kamer volhing met allerhande documenten, maar dat het meestal foto’s betrof, afbeeldingen van de plaatsen waar hij de scènes van zijn romans situeerde; en zelden geschreven of halfgeschreven scènes. Toch, hoewel hij hem afbeeldt te midden van een wereld van papier, heeft Jed Martin waarschijnlijk geen standpunt willen innemen omtrent het vraagstuk van het realisme in de literatuur; evenmin heeft hij getracht Houellebecq in verband te brengen met een formalistisch standpunt, dat de schrijver trouwens expliciet had verworpen. Waarschijnlijk is de waarheid veel eenvoudiger en heeft hij zich laten meeslepen door een zuiver plastische fascinatie voor het beeld van die vertakte, onderling verbonden tekstblokken, die elkaar voortbrengen als een gigantische poliep.

Hoe dan ook besteedden weinig mensen bij de presentatie van het schilderij aandacht aan de achtergrond, die in de schaduw werd gesteld door de ongelofelijke expressiviteit van het personage. De schrijver, vereeuwigd op het moment dat hij net een door te voeren correctie heeft aangegeven op een van de vellen op het bureau vóór hem, lijkt in een trancetoestand te verkeren, bezeten van een furie die sommigen niet geschroomd hebben als demonisch te betitelen; zijn hand met de corrigerende pen, behandeld met een lichte bewegingsonscherpte, werpt zich op het vel ‘met de snelheid van een cobra die zich ontspant om toe te happen,’ zoals Wong Fu Xin het beeldend formuleert, waarschijnlijk met een ironische knipoog naar de clichés van metaforische overdaad die traditioneel met auteurs uit het Verre Oosten worden geassocieerd (Wong Fu Xin zag zichzelf in de eerste plaats als dichter; maar zijn gedichten worden nauwelijks meer gelezen en zijn zelfs niet eenvoudig meer te verkrijgen; terwijl zijn essays over het werk van Martin in kunsthistorische kringen nog altijd als een onontkoombare referentie gelden). De lichtval, met veel sterkere contrasten dan op Martins eerdere schilderijen, laat een groot deel van het lichaam van de schrijver in de schaduw en richt zich uitsluitend op de bovenkant van het gezicht en de handen met hun kromme, lange, magere vingers, als de klauwen van een roofvogel. De expressie in zijn blik werd destijds als zo vreemd ervaren dat ze, naar de mening van de toenmalige critici, met geen enkele bestaande picturale traditie in verband kon worden gebracht, maar eerder met bepaalde foto’s uit etnologische archieven, genomen tijdens voodooceremonies.

[Fragment uit Michel Houellebecq, De kaart en het gebied, vert. Martin de Haan. De Arbeiderspers, mei 2011.]

  • ‘Dat deze roman ook in het Nederlands groots genoemd mag worden, valt overigens volledig op het conto van [de] vertaler te schrijven. Martin de Haan heeft van de uitgever gelukkig de tijd gekregen om zijn werk te zorgvuldig te doen. Geen zin die leest alsof hij vertaald, en dus vreemd, is. De Haan heeft zijn vermelding op de omslag verdiend.’ – 8weekly
  • ‘prachtige vertaling van Martin de Haan’ – de Volkskrant
  • ‘Dankzij de vertaling van Martin de Haan kunnen de Nederlandse lezers net zo genieten van dit meesterwerk als de Franse. Is dit boek wel door een Fransman geschreven? Ja, en dat is het sterke van de vertaling. Waar het kan, zijn woorden dicht bij het Frans gebleven en waar het moet niet vertaald. Maar er wordt in de Nederlandse taal gedacht en gesproken, met dezelfde directheid en vindingrijkheid, zonder hinderlijke Franse zinsconstructies.’ – Thomas Swinkels, laudatio voor de Europese Literatuurprijs

Het oog van de atleet

Ziezo. De proeven van De kaart en het gebied zijn gecorrigeerd, het boek kan naar de drukker. Ik verbaas me er altijd over hoeveel er in de productiefase van een vertaling, na het inleveren van de kopij, nog verandert aan een tekst die voor mijn gevoel toch echt definitief was. Niet alleen omdat andere mensen (de persklaarmaker, de redacteur, de corrector, en niet in de laatste plaats mijn eigen proeflezers) waardevolle suggesties geven en me behoeden voor een paar domme fouten, maar vooral ook omdat ik mijn eigen tekst in die fase met een net iets ander oog ga lezen: dat van de atleet die beseft dat dit zijn allerlaatste kans is om zijn prestatie nog te verbeteren. Daarbij speelt gek genoeg ook de typografie een rol: niet alleen maakt een definitief opgemaakte tekst een heel andere indruk op de lezer (op mij in elk geval: ik zie ineens dingen die ik voorheen niet had gezien) dan een uitgeprint Word-document, het definitieve ervan is ook precies wat me tot een allerlaatste krachtsinspanning prikkelt.

Wat is er dan nog allemaal veranderd? Kleine dingen vooral, met name storende klankherhalingen die ik over het hoofd had gezien (ook al tilt Houellebecq daar niet zo zwaar aan) en zinsvolgordes die toch beter konden worden omgegooid. Maar ook een paar grote dingen. Zo is bijvoorbeeld de reeks schilderijen die de hoofdpersoon in zijn belangrijkste artistieke periode maakt, in mijn vertaling maandenlang heel stabiel de ‘reeks eenvoudige vakken’ geheten, op het allerlaatst nog veranderd in ‘reeks elementaire beroepen’. In het Frans heet het la série des métiers simples; de keus voor ‘vakken’ had ik welbewust gemaakt vanwege de verdeling door het hele boek heen tussen de termen ‘vakken’ en ‘beroepen’ (métiers en professions), maar over het woord ‘eenvoudig’ had ik niet echt nagedacht. Toen na mijn proeflezeres Henja ook de redacteur van De Arbeiderspers (Peter Nijssen) over het woord ‘vakken’ struikelde en voor ‘beroepen’ pleitte, viel ineens het kwartje: de door Jed Martin afgebeelde beroepen zijn niet eenvoudig, gemakkelijk, maar enkelvoudig, onherleidbaar tot iets anders, elementair op dezelfde manier als de primaire kleuren dat zijn, zoals de Chinese essayist Wong Fu Xin ook ergens in het boek betoogt (p. 95). Als je zoiets eenmaal ziet, snap je niet waarom je het niet eerder hebt gezien, en toch had iedereen er overheen gelezen (ook de Duitse vertaler heeft het trouwens over de Serie einfacher Berufe). Nu maar even niet denken aan alle fouten die niemand heeft opgemerkt…

Het cliché wil dat een vertaling nooit perfect is. Dat klopt – niet omdat vertalingen per definitie tekort zouden schieten, maar omdat het wiskundige idee van perfectie domweg niet van toepassing is op een bezigheid die draait om interpretatie, in de dubbele betekenis van begrijpen en uitvoeren. Om dezelfde reden zijn ook oorspronkelijke teksten trouwens nooit perfect (en de romans van Houellebecq al helemaal niet). Hetgeen schrijvers en vertalers er uiteraard niet van mag weerhouden de lat zo hoog mogelijk te leggen.

Zachte berusting

Hoe zou het toch staan met de vertaling van La Carte et le territoire? Wordt daar nog altijd aan gewerkt? Ja, daar wordt nog altijd aan gewerkt, meer dan fulltime zelfs (wat ook de stilte op Hof/Haan voor een groot deel verklaart). Maar het einde nadert, over iets minder dan een week moet alles af zijn en kan de vertaler eindelijk zijn rug, zijn geest en zijn administratie weer eens op orde zien te krijgen.

Ik schreef het net nog in een mail aan mijn kompaan Hof: het werken aan dit boek is voor mij misschien wel de meest ingrijpende vertaalervaring ooit, niet alleen vanwege de tijd die erin gaat steken (vrije avonden en weekends zijn er al maanden niet meer bij), maar toch vooral ook door de aard van het boek. De kaart en het gebied stelt erg hoge eisen aan een vertaler: er moet veel begripsmatige en terminologische research worden verricht op de meest uiteenlopende terreinen (schilderkunst, toerisme, computers, fotografie, architectuur, politie et j’en passe), en ook op stilistisch vlak vergt het boek erg veel denkwerk, met name wat de zinsbouw betreft (die in het Nederlands vaak helemaal moet worden omgegooid voor het bereiken van het gewenste effect). En bovenal ben ik er gaandeweg steeds meer van overtuigd geraakt dat dit een van de beste boeken is die ik ken – wat de vertaallat natuurlijk niet bepaald lager legt.

Waarom is het boek zo goed? Die vraag is altijd lastig te beantwoorden: het is veel makkelijker om te zeggen waarom een boek níet goed is. Maar als ik dan toch een poging moet wagen, geholpen door het interview dat ik vorige maand met Houellebecq had (binnenkort ook op deze site te lezen), zou ik zeggen dat het komt door de combinatie van schoonheid en troosteloosheid. Deden Houellebecqs vorige romans zich met al hun provocaties nog altijd als een noodkreet voor, een roep om meer liefde in een wereld die aan liefdeloosheid ten onder dreigt te gaan, uit De kaart en het gebied spreekt eerder een ‘zachte berusting’, zoals het ergens in het boek heet. Niet de onmens die in alle mensen huist staat in deze roman centraal, maar de onherroepelijke teloorgang van al het menselijke – zowel op het niveau van het individu als op dat van de soort.

Dat is geen vrolijk thema, maar literatuur is dan ook niet bedoeld om de mensen voor te houden hoe mooi het leven is. Dat het desondanks tot een aangename leeservaring kan leiden, is volledig te danken aan de meesterlijke behandeling van de stof. De ‘zachte berusting’ wordt op een onnadrukkelijke, vloeiende manier verwoord, of eigenlijk grotendeels gesuggereerd. Ik ervaar dat als grote schoonheid:

Het eerste daglicht sijpelde door de spleet tussen twee dikke, gevoerde gordijnen met helderrode en gele motieven. Naast hem ademde Olga regelmatig, met haar korte nachthemd opgetrokken tot haar middel. Jed streelde zachtjes haar blanke, ronde billen, zonder haar wakker te maken. Haar lichaam was in tien jaar nauwelijks veranderd, al waren de borsten wat zwaarder geworden. Die prachtige bloem van vlees was begonnen te verwelken; en de aftakeling zou vanaf nu steeds sneller gaan. Ze was twee jaar ouder dan hij; hij besefte ineens dat hij de volgende maand veertig zou worden. Ze bevonden zich ongeveer op de helft van hun leven; het was snel gegaan. Hij stond op en pakte zijn kleren bij elkaar, die her en der op de grond lagen. Hij herinnerde zich niet dat hij zich de vorige avond had uitgekleed, ongetwijfeld had zij dat gedaan; voor zijn gevoel was hij in slaap gevallen zodra zijn hoofd het kussen raakte. Hadden ze gevrijd? Waarschijnlijk niet, en dat simpele feit was al ernstig, omdat ze het na zo’n lange scheiding hadden moeten doen, in elk geval hadden moeten proberen, het voorspelbare uitblijven van een onmiddellijke erectie had maar al te makkelijk op het conto van de excessieve alcoholconsumptie geschreven kunnen worden, maar ze zou toch een poging hebben kunnen wagen om hem af te zuigen, hij herinnerde zich niet dat ze dat gedaan had, misschien had hij erom moeten vragen? Ook die aarzeling over zijn seksuele rechten, over wat hem binnen het kader van hun relatie natuurlijk en normaal leek, was verontrustend, en waarschijnlijk een aankondiging van het eind. Seksualiteit is iets kwetsbaars, je krijgt er zo moeilijk toegang toe en raakt het zo makkelijk weer kwijt.

Vouwtje!

Op de Michelinkaart van de departementen Creuse en Haute-Vienne loopt vlak naast het dorp Châtelus-le-Marcheix een vouw. Dat weet ik omdat ik de kaart in kwestie direct heb aangeschaft na mijn eerste lezing van La Carte et le territoire. In hoofdstuk 2 van het eerste deel beschrijft Houellebecq hoe zijn hoofdpersoon, de kunstenaar Jed Martin, bij het kopen en openvouwen ervan zijn ’tweede grote esthetische openbaring’ kent:

Die kaart was subliem; diep getroffen begon hij te trillen voor de toonbank. Nog nooit had hij zo’n prachtig, zo’n van emotie en betekenis vervuld voorwerp aanschouwd als die Michelinkaart op 1:150.000 van de Creuse en de Haute-Vienne. De essentie van de moderniteit, van het wetenschappelijke en technische begrip van de wereld, werd er vermengd met de essentie van het dierlijke leven. De tekening was complex en mooi, en door de beperkte kleurencode volmaakt helder. Maar in elk van de gehuchten en dorpen, weergegeven naar omvang, voelde je de hartslag, de roep van tientallen mensenlevens, van tientallen of honderden zielen – sommige voorbestemd tot de verdoemenis, andere tot het eeuwige leven.

Landkaarten bestuderen als esthetische objecten is iets wat ik zelf ook graag doe (zie deze lijst, nr. 40). Maar ik moet eerlijk bekennen dat ik aanvankelijk niet zeker wist of Houellebecq geen satirische bijbedoelingen had met het idee van kaarten als kunstwerken, vooral ook omdat Jed Martin na zijn esthetische openbaring niets anders meer weet te doen dan dag in, dag uit grootbeeldfoto’s van Michelinkaarten maken, zes maanden lang. Kunst, of slapstick?

De dubbelzinnigheid (overigens precies dezelfde die het werk van de elohimitische kunstenaar Vincent Greilsamer treft in Houellebecqs vorige roman, Mogelijkheid van een eiland) wordt uiteindelijk grotendeels weggenomen door de ernst waarmee de rest van Martins carrière wordt beschreven, met name de klassiek-schilderkunstige middenperiode. Ook de beschrijving van zijn werkwijze met de technische camera komt trouwens al heel wat minder satirisch over:

Voor de tentoonstelling had hij een deel van de Michelinkaart van de Creuse uitgekozen, waarop het dorp van zijn grootmoeder stond. Hij had een flink schuine invalshoek gebruikt, zo’n dertig graden ten opzichte van het platte vlak, en de balg tegelijk zo ver mogelijk gekanteld om een maximale scherptediepte te verkrijgen. Vervolgens had hij met Photoshop-filters de afstandsonscherpte en het blauwige waas aan de horizon toegevoegd. Op de voorgrond waren het meertje van Le Breuil en het dorp Châtelus-le-Marcheix te zien. Verderop leken de wegen die tussen de dorpen Saint-Goussaud, Laurière en Jabreilles-les-Bordes door het bos kronkelden een feeëriek, onschendbaar droomgebied te vormen. Helemaal achteraan en links op het beeld viel nog duidelijk het rood-witte lint van de snelweg A20 te onderscheiden, die leek op te doemen uit een mistbank.

‘DE KAART IS INTERESSANTER DAN HET GEBIED’, luidt de titel van de solotentoonstelling met Martins foto’s van Michelinkaarten. Hetzelfde geldt natuurlijk ook weer voor de relatie tussen de kaart en het kunstwerk dat erop is gebaseerd: het kunstwerk is interessanter dan de kaart. En nog een niveau verder: de beschrijving van het kunstwerk is interessanter dan het kunstwerk zelf. Van ‘realisme’ is bij dat alles overigens maar tot op zekere hoogte sprake, zoals hier boven al blijkt: in het echt zijn snelwegen op Michelinkaarten niet rood-wit maar rood-geel, en de vouwen in de kaart zijn kennelijk in rook opgegaan…

Toen ik Michel Houellebecq onlangs vroeg of ik hem dat soort weeffoutjes ook bij dit boek weer zou voorleggen, zoals ik ook bij zijn vorige boeken had gedaan, luidde zijn antwoord, niet geheel onverwacht na de discussie over dit onderwerp in Publieke vijanden: ‘Laten we uitgaan van de tekst en het realisme vergeten; de werkelijkheid is maar een vertrekpunt.’

N.B. Na zelf bij wijze van experiment een foto van genoemde Michelinkaart te hebben gemaakt (zie boven) ben ik ervan overtuigd dat dit procédé prachtige kunstwerken kan opleveren. Opmerkelijk vind ik vooral de suggestie van reliëf die de kronkelingen van de wegen oproepen. Nieuwe hobby?

Verslag van de dag

In mijn vorige post schreef ik over opzichtige klankeffecten die op mijn zenuwen werkten en over prachtige klankeffecten die haast vanzelf in mijn vertaling opdoken. Maar er is nog een derde categorie, misschien wel de interessantste, namelijk die der vanzelf opduikende ongewenste echo’s. Het wegwerken daarvan, tientallen keren per dag, is ongetwijfeld het meest tijdrovende en creativiteitsbevorderende onderdeel van het literair vertalen, en voor de lezer (die alleen de oplossing ziet en daar als het goed is niet over struikelt) het meest onzichtbare. Neem de volgende zin uit La Carte et le territoire, p. 37:

[…] il écoutait le récit de la journée, souriait à son fils, payait le salaire demandé.

Context: alleenstaande vader komt elke dag laat thuis en doet géén poging om de oppas te verleiden. De zin is volkomen helder, er is niets moeilijks aan. Maar dan het Nederlands. Eerst maar eens woord voor woord:

[…] hij luisterde naar het verslag van de dag, glimlachte naar zijn zoon, betaalde het gevraagde loon.

Hm. Het ‘verslag van de dag’, dat rijmt, en het doet ook wel erg sterk denken aan ‘de mop van de dag’ etc. Dezelfde ach-klank komt nog eens terug in ‘glimlachte’, en ‘zoon’ rijmt weer op ‘loon’. Kortom, werk aan de winkel.

Alternatief voor loon: bedrag. Maar daar hebben we die ach-klank weer, dat kan dus niet. Salaris kan ook niet, want een babysitter is niet in vaste loondienst (het Franse salaire heeft een wat bredere betekenis).

Alternatief voor verslag: relaas. Maar relaas waarvan, als het niet van de dag kan zijn? Of misschien is het ook zonder die dag wel duidelijk?

[…] hij luisterde naar haar relaas, glimlachte naar zijn zoon, betaalde het gevraagde bedrag.

Dat klinkt een stuk beter, al is de nieuwe klankherhaling ‘naar haar’ op het randje. Maar moet die dag er niet toch in, om duidelijk te maken dat de babysitter niet zomaar een avondje heeft opgepast?

[…] hij luisterde naar het relaas van de voorbije dag, glimlachte naar zijn zoon, betaalde het gevraagde bedrag.

Maar daar hebben we die vervelende ach-klank weer, hoewel minder nadrukkelijk dan eerst. Ook de Franse zin heeft trouwens een rijmeffect: journée – demandé, maar in het veel makkelijker rijmende Frans valt dat minder op.

Is er geen alternief voor ‘luisteren naar’? Voor ‘kijken naar’ is ‘zien hoe’ vaak een goed alternatief, maar ‘hij luisterde/hoorde hoe de dag was verlopen’ is geen optie. Ook ‘hij liet zich vertellen hoe de dag was verlopen’ is niet goed, daarbij krijgt de vader een te actieve rol. Maar wacht eens, zo misschien?

[…] hij hoorde het relaas van de voorbije dag aan, glimlachte naar zijn zoon, betaalde het gevraagde bedrag.

Laat ik het zo voorlopig maar doen. En als ik er in de volgende leesronde zelf niet over struikel, laat ik het staan. Hup, volgende zin.