Zachte berusting

Hoe zou het toch staan met de vertaling van La Carte et le territoire? Wordt daar nog altijd aan gewerkt? Ja, daar wordt nog altijd aan gewerkt, meer dan fulltime zelfs (wat ook de stilte op Hof/Haan voor een groot deel verklaart). Maar het einde nadert, over iets minder dan een week moet alles af zijn en kan de vertaler eindelijk zijn rug, zijn geest en zijn administratie weer eens op orde zien te krijgen.

Ik schreef het net nog in een mail aan mijn kompaan Hof: het werken aan dit boek is voor mij misschien wel de meest ingrijpende vertaalervaring ooit, niet alleen vanwege de tijd die erin gaat steken (vrije avonden en weekends zijn er al maanden niet meer bij), maar toch vooral ook door de aard van het boek. De kaart en het gebied stelt erg hoge eisen aan een vertaler: er moet veel begripsmatige en terminologische research worden verricht op de meest uiteenlopende terreinen (schilderkunst, toerisme, computers, fotografie, architectuur, politie et j’en passe), en ook op stilistisch vlak vergt het boek erg veel denkwerk, met name wat de zinsbouw betreft (die in het Nederlands vaak helemaal moet worden omgegooid voor het bereiken van het gewenste effect). En bovenal ben ik er gaandeweg steeds meer van overtuigd geraakt dat dit een van de beste boeken is die ik ken – wat de vertaallat natuurlijk niet bepaald lager legt.

Waarom is het boek zo goed? Die vraag is altijd lastig te beantwoorden: het is veel makkelijker om te zeggen waarom een boek níet goed is. Maar als ik dan toch een poging moet wagen, geholpen door het interview dat ik vorige maand met Houellebecq had (binnenkort ook op deze site te lezen), zou ik zeggen dat het komt door de combinatie van schoonheid en troosteloosheid. Deden Houellebecqs vorige romans zich met al hun provocaties nog altijd als een noodkreet voor, een roep om meer liefde in een wereld die aan liefdeloosheid ten onder dreigt te gaan, uit De kaart en het gebied spreekt eerder een ‘zachte berusting’, zoals het ergens in het boek heet. Niet de onmens die in alle mensen huist staat in deze roman centraal, maar de onherroepelijke teloorgang van al het menselijke – zowel op het niveau van het individu als op dat van de soort.

Dat is geen vrolijk thema, maar literatuur is dan ook niet bedoeld om de mensen voor te houden hoe mooi het leven is. Dat het desondanks tot een aangename leeservaring kan leiden, is volledig te danken aan de meesterlijke behandeling van de stof. De ‘zachte berusting’ wordt op een onnadrukkelijke, vloeiende manier verwoord, of eigenlijk grotendeels gesuggereerd. Ik ervaar dat als grote schoonheid:

Het eerste daglicht sijpelde door de spleet tussen twee dikke, gevoerde gordijnen met helderrode en gele motieven. Naast hem ademde Olga regelmatig, met haar korte nachthemd opgetrokken tot haar middel. Jed streelde zachtjes haar blanke, ronde billen, zonder haar wakker te maken. Haar lichaam was in tien jaar nauwelijks veranderd, al waren de borsten wat zwaarder geworden. Die prachtige bloem van vlees was begonnen te verwelken; en de aftakeling zou vanaf nu steeds sneller gaan. Ze was twee jaar ouder dan hij; hij besefte ineens dat hij de volgende maand veertig zou worden. Ze bevonden zich ongeveer op de helft van hun leven; het was snel gegaan. Hij stond op en pakte zijn kleren bij elkaar, die her en der op de grond lagen. Hij herinnerde zich niet dat hij zich de vorige avond had uitgekleed, ongetwijfeld had zij dat gedaan; voor zijn gevoel was hij in slaap gevallen zodra zijn hoofd het kussen raakte. Hadden ze gevrijd? Waarschijnlijk niet, en dat simpele feit was al ernstig, omdat ze het na zo’n lange scheiding hadden moeten doen, in elk geval hadden moeten proberen, het voorspelbare uitblijven van een onmiddellijke erectie had maar al te makkelijk op het conto van de excessieve alcoholconsumptie geschreven kunnen worden, maar ze zou toch een poging hebben kunnen wagen om hem af te zuigen, hij herinnerde zich niet dat ze dat gedaan had, misschien had hij erom moeten vragen? Ook die aarzeling over zijn seksuele rechten, over wat hem binnen het kader van hun relatie natuurlijk en normaal leek, was verontrustend, en waarschijnlijk een aankondiging van het eind. Seksualiteit is iets kwetsbaars, je krijgt er zo moeilijk toegang toe en raakt het zo makkelijk weer kwijt.

Vouwtje!

Op de Michelinkaart van de departementen Creuse en Haute-Vienne loopt vlak naast het dorp Châtelus-le-Marcheix een vouw. Dat weet ik omdat ik de kaart in kwestie direct heb aangeschaft na mijn eerste lezing van La Carte et le territoire. In hoofdstuk 2 van het eerste deel beschrijft Houellebecq hoe zijn hoofdpersoon, de kunstenaar Jed Martin, bij het kopen en openvouwen ervan zijn ’tweede grote esthetische openbaring’ kent:

Die kaart was subliem; diep getroffen begon hij te trillen voor de toonbank. Nog nooit had hij zo’n prachtig, zo’n van emotie en betekenis vervuld voorwerp aanschouwd als die Michelinkaart op 1:150.000 van de Creuse en de Haute-Vienne. De essentie van de moderniteit, van het wetenschappelijke en technische begrip van de wereld, werd er vermengd met de essentie van het dierlijke leven. De tekening was complex en mooi, en door de beperkte kleurencode volmaakt helder. Maar in elk van de gehuchten en dorpen, weergegeven naar omvang, voelde je de hartslag, de roep van tientallen mensenlevens, van tientallen of honderden zielen – sommige voorbestemd tot de verdoemenis, andere tot het eeuwige leven.

Landkaarten bestuderen als esthetische objecten is iets wat ik zelf ook graag doe (zie deze lijst, nr. 40). Maar ik moet eerlijk bekennen dat ik aanvankelijk niet zeker wist of Houellebecq geen satirische bijbedoelingen had met het idee van kaarten als kunstwerken, vooral ook omdat Jed Martin na zijn esthetische openbaring niets anders meer weet te doen dan dag in, dag uit grootbeeldfoto’s van Michelinkaarten maken, zes maanden lang. Kunst, of slapstick?

De dubbelzinnigheid (overigens precies dezelfde die het werk van de elohimitische kunstenaar Vincent Greilsamer treft in Houellebecqs vorige roman, Mogelijkheid van een eiland) wordt uiteindelijk grotendeels weggenomen door de ernst waarmee de rest van Martins carrière wordt beschreven, met name de klassiek-schilderkunstige middenperiode. Ook de beschrijving van zijn werkwijze met de technische camera komt trouwens al heel wat minder satirisch over:

Voor de tentoonstelling had hij een deel van de Michelinkaart van de Creuse uitgekozen, waarop het dorp van zijn grootmoeder stond. Hij had een flink schuine invalshoek gebruikt, zo’n dertig graden ten opzichte van het platte vlak, en de balg tegelijk zo ver mogelijk gekanteld om een maximale scherptediepte te verkrijgen. Vervolgens had hij met Photoshop-filters de afstandsonscherpte en het blauwige waas aan de horizon toegevoegd. Op de voorgrond waren het meertje van Le Breuil en het dorp Châtelus-le-Marcheix te zien. Verderop leken de wegen die tussen de dorpen Saint-Goussaud, Laurière en Jabreilles-les-Bordes door het bos kronkelden een feeëriek, onschendbaar droomgebied te vormen. Helemaal achteraan en links op het beeld viel nog duidelijk het rood-witte lint van de snelweg A20 te onderscheiden, die leek op te doemen uit een mistbank.

‘DE KAART IS INTERESSANTER DAN HET GEBIED’, luidt de titel van de solotentoonstelling met Martins foto’s van Michelinkaarten. Hetzelfde geldt natuurlijk ook weer voor de relatie tussen de kaart en het kunstwerk dat erop is gebaseerd: het kunstwerk is interessanter dan de kaart. En nog een niveau verder: de beschrijving van het kunstwerk is interessanter dan het kunstwerk zelf. Van ‘realisme’ is bij dat alles overigens maar tot op zekere hoogte sprake, zoals hier boven al blijkt: in het echt zijn snelwegen op Michelinkaarten niet rood-wit maar rood-geel, en de vouwen in de kaart zijn kennelijk in rook opgegaan…

Toen ik Michel Houellebecq onlangs vroeg of ik hem dat soort weeffoutjes ook bij dit boek weer zou voorleggen, zoals ik ook bij zijn vorige boeken had gedaan, luidde zijn antwoord, niet geheel onverwacht na de discussie over dit onderwerp in Publieke vijanden: ‘Laten we uitgaan van de tekst en het realisme vergeten; de werkelijkheid is maar een vertrekpunt.’

N.B. Na zelf bij wijze van experiment een foto van genoemde Michelinkaart te hebben gemaakt (zie boven) ben ik ervan overtuigd dat dit procédé prachtige kunstwerken kan opleveren. Opmerkelijk vind ik vooral de suggestie van reliëf die de kronkelingen van de wegen oproepen. Nieuwe hobby?

Verslag van de dag

In mijn vorige post schreef ik over opzichtige klankeffecten die op mijn zenuwen werkten en over prachtige klankeffecten die haast vanzelf in mijn vertaling opdoken. Maar er is nog een derde categorie, misschien wel de interessantste, namelijk die der vanzelf opduikende ongewenste echo’s. Het wegwerken daarvan, tientallen keren per dag, is ongetwijfeld het meest tijdrovende en creativiteitsbevorderende onderdeel van het literair vertalen, en voor de lezer (die alleen de oplossing ziet en daar als het goed is niet over struikelt) het meest onzichtbare. Neem de volgende zin uit La Carte et le territoire, p. 37:

[…] il écoutait le récit de la journée, souriait à son fils, payait le salaire demandé.

Context: alleenstaande vader komt elke dag laat thuis en doet géén poging om de oppas te verleiden. De zin is volkomen helder, er is niets moeilijks aan. Maar dan het Nederlands. Eerst maar eens woord voor woord:

[…] hij luisterde naar het verslag van de dag, glimlachte naar zijn zoon, betaalde het gevraagde loon.

Hm. Het ‘verslag van de dag’, dat rijmt, en het doet ook wel erg sterk denken aan ‘de mop van de dag’ etc. Dezelfde ach-klank komt nog eens terug in ‘glimlachte’, en ‘zoon’ rijmt weer op ‘loon’. Kortom, werk aan de winkel.

Alternatief voor loon: bedrag. Maar daar hebben we die ach-klank weer, dat kan dus niet. Salaris kan ook niet, want een babysitter is niet in vaste loondienst (het Franse salaire heeft een wat bredere betekenis).

Alternatief voor verslag: relaas. Maar relaas waarvan, als het niet van de dag kan zijn? Of misschien is het ook zonder die dag wel duidelijk?

[…] hij luisterde naar haar relaas, glimlachte naar zijn zoon, betaalde het gevraagde bedrag.

Dat klinkt een stuk beter, al is de nieuwe klankherhaling ‘naar haar’ op het randje. Maar moet die dag er niet toch in, om duidelijk te maken dat de babysitter niet zomaar een avondje heeft opgepast?

[…] hij luisterde naar het relaas van de voorbije dag, glimlachte naar zijn zoon, betaalde het gevraagde bedrag.

Maar daar hebben we die vervelende ach-klank weer, hoewel minder nadrukkelijk dan eerst. Ook de Franse zin heeft trouwens een rijmeffect: journée – demandé, maar in het veel makkelijker rijmende Frans valt dat minder op.

Is er geen alternief voor ‘luisteren naar’? Voor ‘kijken naar’ is ‘zien hoe’ vaak een goed alternatief, maar ‘hij luisterde/hoorde hoe de dag was verlopen’ is geen optie. Ook ‘hij liet zich vertellen hoe de dag was verlopen’ is niet goed, daarbij krijgt de vader een te actieve rol. Maar wacht eens, zo misschien?

[…] hij hoorde het relaas van de voorbije dag aan, glimlachte naar zijn zoon, betaalde het gevraagde bedrag.

Laat ik het zo voorlopig maar doen. En als ik er in de volgende leesronde zelf niet over struikel, laat ik het staan. Hup, volgende zin.

Goncourt

Op 7 november 2005 was ik uitgenodigd voor een feestje. Plaats van handeling: Place Gaillon, Parijs, in het chique restaurant Drouant. Althans, daar zou het feest beginnen, waarna het al snel zou worden verplaatst naar een geheime locatie.

Bij Drouant wordt elk jaar begin november de winnaar van de Prix Goncourt bekendgemaakt. Vandaar ook dat feestje: na een eerdere close miss in 1998 voor Elementaire deeltjes kon de prijs Michel Houellebecq dit keer niet ontgaan voor Mogelijkheid van een eiland, zo was het algemene gevoelen, en dus drong ik mij rond lunchtijd door het gewoel om samen met de cameraploeg van filmmaker Erik Lieshout getuige te zijn van een symbolische lauwering waar de schrijver Houellebecq veel belang aan hechtte, ook al wist hij net als iedereen dat de Prix Goncourt allerminst een garantie op eeuwige roem betekent.

Maar helaas, het feestje ging niet door. Net als in 1998, toen de prijs naar Paule Constant ging voor Confidence pour confidence, bleek de weerzin tegen Houellebecq onder de juryleden te groot en viel de keus bij wijze van compromis op een pretentieloos niemendalletje, Trois jours chez ma mère van François Weyergans (door geen enkele Nederlandse uitgever het vertalen waard gevonden). En terwijl het beroemde jurylid Michel Tournier na afloop in vloeiend Duits zijn afkeer van Houellebecq kenbaar maakte aan een Duitse journalist, hoorde ik het al even beroemde jurylid Bernard Pivot de geruststellende woorden spreken: ‘Ach, Céline heeft de prijs ook niet gekregen voor Voyage au bout de la nuit. Maar Houellebecq krijgt hem nog wel een keer.’