De romanpoëzie van Michel Houellebecq

In 1997 had de Franse zondagskrant Le Journal du dimanche een aardig, typisch Frans idee: eenendertig vooraanstaande schrijvers, intellectuelen, uitgevers en journalisten mochten om de beurt een rubriekje vullen met hun antwoord op de vraag welke boeken ‘Frankrijk hebben gemaakt’. De vraag was nogal vaag en de antwoorden liepen flink uiteen, maar in de ranglijst van honderd boeken die de krant uiteindelijk kon presenteren viel in ieder geval één ding op: er stond maar één levende schrijver in, op een bescheiden negenentachtigste plaats. Niet Jacques Derrida, Michel Tournier, Nathalie Sarraute of Emmanuel Le Roy Ladurie was door de Franse intellectuele elite uitverkoren om de banier van het heden hoog te houden, maar – u raadt het al – Michel Houellebecq, een jonge schrijver die welgeteld één roman op zijn naam had staan: Extension du domaine de la lutte, het boek waarvan u nu de vertaling in handen hebt. Houellebecqs romandebuut was in 1994 verschenen bij de kleine uitgeverij van de bekende criticus Maurice Nadeau, en in de jaren na de verschijning had het alle verkoop- en marketingwetten aan zijn laars gelapt: zonder enige reclame had het een prominente plaats in de boekhandels weten te veroveren en behouden, en de Franse literaire wereld raakte maar niet uitgepraat over dat merkwaardige boek. In het literair-kritische tijdschrift L’Atelier du roman, bijvoorbeeld, verschenen tussen 1995 en 1997 maar liefst vijf lovende artikelen over Extension du domaine de la lutte, en minder genuanceerde geesten riepen Houellebecq maar meteen uit tot de grote belofte van de Franse literatuur.

De verwachtingen waren dus op zijn zachtst gezegd hooggespannen toen in 1998 Houellebecqs tweede roman uitkwam: Les Particules élémentaires, in het Nederlands vertaald onder de titel Elementaire deeltjes. Ongetwijfeld zijn die hoge verwachtingen voor een deel debet aan de opgefokte toestanden die zich rond dat boek hebben afgespeeld: ditmaal stond Houellebecq midden in de schijnwerpers en was hij het onderwerp van een daverende promotiecampagne, en het vuur laaide nog eens extra hoog op door het proces dat hij aan zijn broek kreeg van de camping L’Espace du Possible (in de eerste druk bij name genoemd, later vervangen door ‘Le Lieu du Changement’) en zijn verstoting uit de redactie van het tijdschrift Perpendiculaire; heel schrijvend Frankrijk voelde zich ineens geroepen zijn mening over het ‘fenomeen-Houellebecq’ te geven. Over het algemeen werd ook Les Particules élémentaires overigens zeer positief ontvangen, maar bij veel recensenten overheerste toch een gevoel van teleurstelling: de eigenzinnige cultauteur was geannexeerd door de commercie, en de hype zette het boek zelf volledig in de schaduw. Het feit dat de schrijver maar al te gewillig – hoewel niet zonder de nodige nukken en grillen – zijn rondjes draafde in het mediacircus, versterkte die indruk alleen nog maar.

Toch kan de gewilligheid waarmee de persoon Houellebecq zich in de schijnwerpers laat zetten niet los worden gezien van zijn werk. Sterker nog, op grond van alles wat hij vóór Les Particules élémentaires had geschreven, was dat precies wat we konden verwachten. Niet omdat uit zijn vroege werk al zou blijken dat de man zichzelf wil verkopen volgens hetzelfde marktmechanisme dat hij in zijn romans juist aan de kaak stelt, maar omdat hij van meet af aan te kennen heeft gegeven dat hij de beker tot de bodem leeg wil drinken: hij is niet het type schrijver dat zich in een ivoren toren terugtrekt om zich ongestoord aan zijn oeuvre te kunnen wijden, ook niet het type voor wie leven en werk in harmonie naast elkaar bestaan, maar een schrijver die het leven opzoekt in zijn meest extreme vormen – de promotiecampagne van een beoogde bestseller is daar één van – om uit de heftige gevoelens die het oproept de energie te putten voor het schrijven van een explosief oeuvre. ‘Elke grote gemoedsaandoening, of het nu liefde of haat is, brengt uiteindelijk een authentiek oeuvre voort’, lezen we in het boek waarmee hij in 1991 debuteerde, een essay over de Amerikaanse fantasy-auteur H.P. Lovecraft. En net als Lovecraft staat Houellebecq eerder aan de kant van de haat dan van de liefde: haat tegen de wereld, haat tegen het leven, om met de ondertitel van het essay te spreken. ‘Het leven is pijnlijk en teleurstellend’, luidt de eerste zin, waarmee de jonge auteur direct duidelijk maakt dat het boek net zoveel over hemzelf zegt als over de man wiens portret hij schetst – op typisch houellebecqiaanse wijze, zouden we nu geneigd zijn daaraan toe te voegen: met krachtige, rake streken en met die wonderlijke combinatie van scherpzinnigheid, ironie, zwartgalligheid en ingetogen lyriek. Niet voor niets schrijft Houellebecq in het voorwoord bij de heruitgave uit 1999 dat hij het essay achteraf beschouwt als ‘een soort van eerste roman’.

Minstens even verhelderend als het essay over Lovecraft is de verbluffende ‘methode’ die Houellebecq in hetzelfde jaar 1991 publiceerde onder de titel Rester vivant (‘In leven blijven’). In korte, kernachtige hoofdstukjes, die zich laten lezen als prozagedichten, zet hij punt voor punt zijn program uiteen, dat hij sindsdien bijzonder stipt ten uitvoer heeft gebracht. In den beginne is het lijden: net als het boeddhisme, waar hij zich op veel punten nauw mee verwant voelt, ziet Houellebecq het individuele bestaan als een lijdensweg veroorzaakt door de begeerte, en het is de taak van de dichter terug te gaan naar die oorsprong van al wat is. De dichter moet het lijden cultiveren, uitbuiten, grondig leren kennen in al zijn vormen en facetten; hij moet het leven leren verachten en haten, want alleen zo kan hij een werkelijk authentiek oeuvre voortbrengen, een oeuvre dat in overeenstemming is met de waarheid van zijn – voortdurend veranderende en dikwijls tegenstrijdige – emoties. Uiteraard wordt hij daarin tegengewerkt door de samenleving, die het individuele lijden immers moet ontkennen om te kunnen bestaan; de dichter zal dus de tegenaanval moeten openen: ‘Elke samenleving heeft haar zwakke punten, haar wonden. Leg je vinger op de wond, en druk goed hard. Spit de onderwerpen uit waarover niemand wil horen. De achterkant van de façade. Leg de nadruk op ziekte, lelijkheid, verval. Praat over de dood, en over de vergetelheid. Over afgunst, liefdeloosheid, frustratie. Wek afkeer op, dan zit je goed.’

Dit laat weinig aan duidelijkheid te wensen over. De dichter, en daaronder verstaat Houellebecq in dit geval ongetwijfeld ook de romancier, moet een onheilsprofeet zijn, hij moet datgene laten zien wat de officiële propaganda en de reclame met alle macht aan het zicht proberen te onttrekken. Als er dan ook íets is wat literatuur niet moet zijn, is het ‘fictie’ in de zin van een ‘wereld in woorden’ die je naar believen kunt betreden en weer verlaten: schoonheid omwille van de schoonheid, vermaak op niveau. Kunst staat niet los van de wereld waarin we leven, het is een poging die wereld beter te begrijpen via de omweg van de verbeelding, en daarbij zijn alle middelen geoorloofd. Hoe ziet ‘de wereld volgens Michel Houellebecq’ eruit? In ieder geval niet transparant of zwart-wit. De negativiteit waarvan zijn werk tot nu toe doortrokken is – maar mogelijk zal de dichtbundel Renaissance uit 1999 een keerpunt blijken – neemt nooit de vorm aan van een coherent (lees: bedrieglijk) wereldbeeld, en ze sluit positieve momenten niet uit. Voortdurend relativeert de schrijver zichzelf en steekt hij de draak met zijn eigen boude stellingen door ze tot groteske proporties op te blazen of er ineens een komische draai aan te geven. De wereld volgens Michel Houellebecq is een wereld vol tegenstrijdigheden, zoals hij zelf ook keer op keer benadrukt. ‘Persoonlijk zie ik maar één weg, namelijk om compromisloos de tegenstrijdigheden te blijven verwoorden waardoor ik word verscheurd,’ zegt hij in een interview uit 1996 met communistische krant L’Humanité.

Die tegenstrijdigheden keren in allerlei gedaanten terug. Niet toevallig is Houellebecq bijvoorbeeld in verschillende literaire genres actief: de roman, de poëzie en het essay, drie zeer verschillende kunstvormen die zich elk op een geheel eigen manier tot de wereld verhouden; vooral de combinatie van poëzie en roman is veelzeggend. Opvallend is overigens dat Houellebecq de grenzen tussen die drie grondvormen regelmatig overschrijdt. Zijn poëzie is vaak prozaïsch, zijn romans bij vlagen lyrisch, en in zijn essays schrikt hij niet terug voor stijl- en perspectiefwisselingen die je alleen in een roman zou verwachten. Maar vooral de theoretische passages in Les Particules élémentaires hebben het nodige stof doen opwaaien. Veel lezers, zowel voor- als tegenstanders, zagen voor het gemak de relativerende ironie van die passages maar even over het hoofd en reduceerden het boek zo tot ‘de illustratie van een idee’, zoals een Nederlandse criticus het noemde. Zelf heeft Houellebecq absoluut niet de indruk dat hij ‘romans met een boodschap’ schrijft: de theoretische laag vormt voor hem niet het uitgangspunt, maar gewoon een van de vele stemmen die in het boek doorklinken, en niet noodzakelijkerwijs een stem die de definitieve waarheid verkondigt. Hij ziet die theoretische passages vooral als een soort breekijzer waarmee de romanvorm kan worden losgewrikt uit de geruststellende maar bedrieglijke zekerheden van de heersende vertelconventies: de wereld waarin wij leven is chaotisch en vol tegenstrijdigheden, en een roman die iets over die wereld wil zeggen, zal op een of andere manier moeten proberen de illusie van coherentie en continuïteit te doorbreken.

Een van de belangrijkste middelen die de schrijver daarvoor ter beschikking staan is de stijl. Voor Houellebecq is stijl geen doel op zich, een min of meer constant stempel dat de auteur op zijn tekst drukt, maar juist iets wat als een kameleon voortdurend van kleur verandert. ‘Idealiter zou de schrijfstijl de auteur moeten volgen in al zijn gemoedstoestanden, zonder uit te kristalliseren in bepaalde patronen of tics,’ zegt hij in een interview uit 1999 – om daar meteen aan toe te voegen: ‘Dat neemt niet weg dat bepaalde gemoedstoestanden vrij kenmerkend voor mij lijken te zijn.’ Inderdaad is Houellebecqs stijl tegelijkertijd zeer veranderlijk en direct herkenbaar. Typerend zijn de alomtegenwoordige ironie (in het proza althans, de poëzie is een ander verhaal), de nonchalance ten aanzien van de heersende stijlopvattingen (woordherhalingen storen hem niet in het minst) en de voorliefde voor schokeffecten: vaak verandert hij plotseling van toon of register of plaatst hij zinnen naast elkaar die niets met elkaar te maken lijken te hebben. Dat laatste gebeurt overigens niet zelden met behulp van een puntkomma, die het effect nog versterkt. Bijvoorbeeld, in Elementaire deeltjes: ‘De eeuwigheid van de kindertijd is een korte eeuwigheid, maar dat weet hij nog niet; het landschap glijdt voorbij.’ Zelf zegt Houellebecq te hopen dat dit soort schokeffecten door de lezer zal worden ervaren als een vorm van poëzie binnen de roman, en hetzelfde geldt natuurlijk ook voor passages zoals het raadselachtige begin van het tweede boekdeel van De wereld als markt en strijd, waar we ineens te horen krijgen hoe hoog de haaidichtheid is in de buurt van de Straat van Bab el Mandeb: de continuïteit van de lineaire vertelling wordt doorbroken, en even drukt het proza net als poëzie een geïsoleerd moment uit, een eilandje in de tijd – een gemoedstoestand, zou Houellebecq zeggen.

Bij het vertalen heb ik dat stilistische uitgangspunt voortdurend voor ogen gehouden. Het resultaat is een tekst die gemeten naar de standaard van het ‘verzorgde Nederlands’ in bepaalde opzichten ongepolijst overkomt – precies zoals het Frans. Ik heb geen poging gedaan schokeffecten te verzachten, woordherhalingen te vervangen door synoniemen of variatie aan te brengen in gelijkvormige zinsconstructies. Ook de honderden puntkomma’s heb ik zoveel mogelijk laten staan. Weliswaar wordt dit leesteken in het Frans algemener gebruikt dan in het Nederlands, maar in de romanpoëzie van Houellebecq vervult het een sleutelrol, vergelijkbaar met de befaamde drie puntjes van Céline. Het leek me dan ook misplaatst de interpunctie aan te passen aan het ‘normale’ gebruik. En mocht de tekst daardoor iets minder vlot lezen: dat is precies de bedoeling.

[nawoord bij Michel Houellebecq, De wereld als markt en strijd, vertaling Martin de Haan. De Arbeiderspers, 2000]

Michel Houellebecq, ‘De wereld als markt en strijd’, fragment

‘Plotseling kon het me niets meer schelen dat ik niet modern was.’
– Roland Barthes

Zaterdagochtend vroeg vind ik op het stationsplein een taxi die me wel naar Les Sables-d’Olonne wil brengen. Bij het verlaten van de stad rijden we door een reeks nevelbanken, en na het laatste kruispunt duiken we in een ondoordringbaar, volmaakt mistmeer. De weg en het landschap zijn volledig ondergedompeld. Er valt niets te onderscheiden, behalve van tijd tot tijd een enkele boom of koe die een moment lang wazig uit de leegte opdoemt. Het is erg mooi. Wanneer we bij de zee aankomen klaart de lucht abrupt, in één klap op. Het waait, het waait hard, maar de hemel is bijna blauw; wolken drijven snel naar het oosten. Ik wurm me uit de Peugeot 504 na een fooi te hebben gegeven aan de chauffeur, wat me een ‘Prettige dag’ oplevert; het komt er een beetje met tegenzin uit, heb ik de indruk. Hij denkt waarschijnlijk dat ik krabben ga vangen of iets dergelijks. Om te beginnen maak ik inderdaad een wandeling langs het strand. De zee is grauw en flink woelig. Ik voel niets specifieks. Ik loop een hele tijd.

Tegen elven beginnen er mensen naar buiten te komen, met kinderen en honden. Ik draai me om en loop de andere kant uit. Aan het uiteinde van het strand van Les Sables-d’Olonne, in het verlengde van de pier die de haven afsluit, staan een paar oude huisjes en een Romaans kerkje. Niets spectaculairs: het zijn bouwsels van robuuste, ruwe steen, gemaakt om de stormen te weerstaan, en inderdaad weerstaan ze de stormen, al honderden jaren lang. Je kunt je heel goed het vroegere leven van de plaatselijke vissers voorstellen, met de zondagsmissen in het kerkje, de gemeenschap der gelovigen, terwijl buiten de wind waait en de oceaan stukslaat op de rotsen van de kust. Het was een leven zonder afleidingen en zonder grote gebeurtenissen, dat geheel in het teken van het zware, gevaarlijke werk stond. Een eenvoudig en landelijk leven, met veel waardigheid. Een nogal stompzinnig leven ook.

Op een paar passen afstand van die huisjes staan moderne, witte gebouwen, bestemd voor de vakantiegangers. Ze vormen een heel complex van flats, met een hoogte die varieert van tien tot twintig verdiepingen. De flats zijn neergezet op een plein met verschillende niveaus, waarvan het laagste als parkeerplaats is ingericht. Ik heb een hele tijd van de ene flat naar de andere gelopen, en ik kan dus op basis van eigen waarneming vertellen dat het merendeel van de appartementen uitzicht op zee moet hebben, dankzij een aantal architectonische foefjes. In die tijd van het jaar was alles verlaten, en de wind die tussen de betonnen structuren huilde had iets zeer onheilspellends.

Daarna liep ik naar een nieuwere en luxere vakantieflat, ditmaal vlak bij de zee gelegen, echt maar een paar meter ervandaan. Hij droeg de naam Het Kapersnest. De begane grond bestond uit een supermarkt, een pizzeria en een discotheek – alle drie gesloten. Een bordje nodigde de geïnteresseerden uit tot een bezoek aan de modelflat.

Ditmaal begon een onaangenaam gevoel zich van me meester te maken. In gedachten zag ik een toeristengezinnetje thuiskomen in hun Kapersnest en even later weer vertrekken om een schnitzel met piratensaus soldaat te maken, waarna de jongste dochter zich ging laten bespringen in een tent van het type ‘In den Olden Hulck’; ik werd er een beetje kregel van, maar ik kon er niets aan doen.

Even later kreeg ik honger. Bij een wafelkraampje raakte ik aan de praat met een tandarts. Nou ja, aan de praat is wel wat sterk uitgedrukt; laten we zeggen dat we een paar woorden wisselden terwijl we stonden te wachten tot de verkoper terugkwam. Ik weet niet waarom hij me meende te moeten vertellen dat hij tandarts was. Over het algemeen haat ik tandartsen; ik beschouw ze als door en door corrupte schepselen met als enig doel in het leven het uittrekken van zoveel mogelijk tanden om Mercedessen met schuifdaken te kunnen kopen. En deze leek me geen uitzondering op de regel.

Om een of andere absurde reden meende ik opnieuw een verklaring voor mijn aanwezigheid te moeten geven, en ik speldde hem een heel verhaal op de mouw met de strekking dat ik van plan was een appartement te kopen in Het Kapersnest. Zijn belangstelling was meteen gewekt, en met zijn wafel in de hand woog hij langdurig de voor- en nadelen tegen elkaar af, om ten slotte te concluderen dat de investering ‘hem de moeite waard leek’. Ik had het kunnen weten.

[Michel Houellebecq, De wereld als markt en strijd, vertaling Martin de Haan. De Arbeiderspers, 2000.]